Online Update European Accessibility Act op dinsdag 21 oktober 2025
Op 28 juni van dit jaar is de Europese richtlijn toegankelijkheidsvoorschriften in werking getreden. Deze richtlijn, ook wel bekend als de European Accessibility Act (EAA), heeft als doel om producten en diensten binnen de Europese Unie toegankelijker te maken voor mensen met een beperking. Op dinsdag 21 oktober om 9 uur nemen technologieadvocaten Michelle Seel en Jeroen Schouten (Pinsent Masons) u mee in de juridische en praktische implicaties van deze richtlijn. Zij bespreken in één uur wat de richtlijn betekent voor bedrijven, welke verplichtingen gelden en hoe organisaties zich kunnen voorbereiden op de handhaving. Kortom, een interactieve sessie die inzicht geeft in de toekomst van toegankelijke (digitale) dienstverlening in Europa.
Voor deze Online Update ontvangt u 1 PO-punt.
European Accessibility Act
De EAA geldt voor fabrikanten en importeurs van fysieke producten zoals ticketautomaten, telefoons, e-readers en betaalterminals. Ook bedrijven die communicatie- en e-commercediensten aanbieden, vallen onder de richtlijn. De focus ligt voornamelijk op digitale producten en diensten. Of het nu gaat om het gebruik van een geldautomaat, het boeken van een treinreis, of het navigeren op een webshop, de EEA zorgt ervoor dat mensen met een beperking niet meer worden buitengesloten en is een belangrijke stap naar een inclusievere digitale wereld.
Concreet betekent dit dat aanbieders en dienstverleners hun producten en/of diensten zo moeten ontwerpen dat ze bruikbaar zijn voor mensen met een beperking. Denk aan schermen met instelbare helderheid, spraak- en tekstmogelijkheden op websites en tijdens het telefoneren, en begrijpelijke gebruiksaanwijzingen.
Uitspraak ingezonden door mr. X.W. Koehoorn, NietBezorgd.nl.
Toerekening online-overeenkomst ondanks identiteitsfraude
Rb. Amsterdam 28 augustus 2025, IT 4970; Zaaknummer: 111606606 \ CV EXPL 25-4697 ([eiser] tegen Slee). In januari 2024 heeft [eiser] producten besteld en betaald bij MEDIAXXL. Deze producten zijn niet geleverd. Slee, de eigenaar van MEDIAXXL, deed in juni 2024 aangifte van identiteitsfraude. MEDIAXXL is in gebreke gesteld en later heeft [eiser] de overeenkomst ook ontbonden. Eiser vordert een vonnis dat Slee veroordeeld zal worden tot terugbetaling van de hoofdsom. Slee voert aan dat hij slachtoffer is van identiteitsfraude en dat derden misbruik hebben gemaakt van zijn KvK-nummer. De kantonrechter onderzoekt of er een overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en Slee. De maatstaf hiervoor komt uit een arrest van de Hoge Raad: wanneer iemand zich valselijk als een ander voordoet en iets namens die ander verklaart, diegene zich erop kan beroepen dat de verklaring niet van hem afkomstig is. Ook wanneer de geadresseerde heeft aangenomen en redelijkerwijs mocht aannemen dat de verklaring wel van die ander afkomstig was. Dit kan onder omstandigheden anders zijn.
P-G Hartlief: Google Shopping-vermelding niet misleidend
Parket bij de Hoge Raad 12 september 2025, IT 4985; RB 3933; ECLI:NL:PHR:2025:986 (Digital Revolution tegen Google). De Procureur-Generaal Hartlief concludeert tot verwerping van het cassatieberoep van Digital Revolution (123inkt) tegen Google. De zaak gaat over Google Shopping-vermeldingen voor printercartridges van Prindo/Media Concept: in Google Shopping verschijnt een prijs met de knop “Site bezoeken”; wie doorklikt, komt op een Prindo-landingspagina waar die prijs geldt, maar met de beperking “maximaal 1 per bestelling per klant”; bij een rechtstreeks bezoek aan prindo.nl is de prijs hoger en ontbreekt die restrictie. Het hof oordeelt, en de P-G volgt dat oordeel , dat de in Google Shopping getoonde prijs op zichzelf niet misleidt, omdat de consument via de doorklik die prijs daadwerkelijk kan betalen en de essentiële beperking direct vóór het bestelbesluit zichtbaar is. Dat Google Shopping als medium geen plaats biedt voor alle details weegt mee; essentiële informatie mag op de landingspagina worden gegeven, mits tijdig vóór het besluit tot kopen. Klachten over misleidende handelspraktijken (art. 6:193a e.v. BW), misleidende reclame (art. 6:194 BW) en ongeoorloofde vergelijkende reclame (art. 6:194a BW) falen daarom. Volgens de P-G ondersteunt het dossier bovendien dat hier feitelijk sprake is van toegestane prijsdifferentiatie en dat de consument, desgewenst, meerdere stuks kan afnemen door de handeling te herhalen, zodat geen “prijslokker” ontstaat die het economische gedrag onrechtmatig beïnvloedt.
ACM-invordering dwangsommen gematigd wegens onzorgvuldige controle
CBB 16 september 2025, IT 4971; ECLI:NL:CBB:2025:475 ([naam 1] tegen ACM). Het College bevestigt dat ACM het bezwaar tegen het dwangsombesluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard: de e-mails van 2 en 9 augustus 2021 gingen (alleen) over het persbericht en boden geen aanknopingspunt dat [naam 1] bezwaar maakte tegen de last onder dwangsom; ACM hoefde daarover ook geen verduidelijking te vragen. Het op 22 november 2021 ingediende bezwaar was dus te laat. Voor de invordering passeert het College, net als de rechtbank, het gebrek dat ACM vooraf niet heeft gehoord met art. 6:22 Awb, omdat [naam 1] in beroep en hoger beroep alsnog haar standpunten volledig heeft kunnen toelichten en niet is benadeeld. Inhoudelijk staat vast dat de last gold voor alle lead-genererende websites en dat gedurende tien weken (5 november 2021 t/m 4 januari 2022) overtredingen zijn geconstateerd (o.a. misleidende lokale presentatie en ontbrekende bedrijfsgegevens), waarbij ACM haar bevindingen voldoende heeft onderbouwd met een Verslag van Ambtshandelingen en screenshots; aan bevindingen van de bevoegde toezichthouder mag in beginsel zwaar gewicht worden toegekend. Het hoger beroep faalt dus voor zover gericht tegen de last en de vaststelling dat dwangsommen zijn verbeurd.
De Hoge Raad verwerpt cassatieberoep in Zembla-zaak over granuliet
HR 10 oktober 2025, IEF 22990; IT 4967; ECLI:NL:HR:2025:1524 (GIB tegen BNNVARA). In 2020 heeft Zembla zich in een tv-uitzending kritisch uitgelaten over het storten van granuliet in natuurplassen. GIB is de producent van granuliet en meent dat haar reputatie door de uitzending is geschaad. Bij de rechtbank kreeg GIB gelijk [IEF 20936]. Maar in hoger beroep oordeelde het hof dat de uitingen niet onrechtmatig waren [IEF 22061]. A-G Hartlief concludeerde dat de cassatieklachten falen en adviseerde tot verwerping. Hij benadrukt dat er geen sprake is van rechtseenheidsproblemen omdat in deze civiele procedure niet de vraag centraal staat of granuliet als grond moet worden aangemerkt, maar of de uitlatingen van Zembla destijds voldoende feitelijke steun hadden. Ook tegen de uitspraken van de deskundige in de uitzending werd geprocedeerd [IEF 22900]. Ook deze werden in hoger beroep als niet onrechtmatig bestempeld [IEF 22067]. Hier heeft de A-G zich ook over uitgesproken (ECLI:NL:PHR:2025:912).
Vordering tot verstrekking identificerende gegevens in verband met boilerroomfraude
Rb. Gelderland 15 september, IT 4968; ECLI:NL:RBGEL:2025:7812 ([eiser] tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]). De voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland oordeelt in dit kort geding over een vordering van een slachtoffer van boilerroomfraude. De eiseres heeft bijna één miljoen euro overgemaakt naar crypto-exchanges, waarna de aangekochte cryptovaluta via verschillende blockchainadressen zijn doorgesluisd en uiteindelijk terechtkwamen bij de instant-exchanges (swapdiensten) van gedaagden, die gevestigd zijn op de Seychellen en in Costa Rica. Zij vordert dat deze platforms de identificerende gegevens verstrekken van de gebruikers die betrokken waren bij de transacties. De rechtbank stelt vast dat zij rechtsmacht heeft op grond van art. 6 sub e Rv, omdat de schade in Nederland is ingetreden. Op grond van art. 10:159 BW is Nederlands recht van toepassing. Ondanks het internationale karakter wordt verstek verleend, omdat de dagvaarding de gedaagden aantoonbaar tijdig heeft bereikt. De rechtbank acht het niet voldoen aan de gevraagde informatieverstrekking in deze omstandigheden mogelijk onrechtmatig.
Openbaarmaking veehouderij gegevens verplicht: emissiegegevens laten geen belangenafweging toe
RvS 24 september 2025, IT 4969; ECLI:NL:RVS:2025:4557 (Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur / FDF e.a.). In deze hoger beroepszaak oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de vraag of de minister van Landbouw terecht heeft besloten om gegevens over veehouderijen, zoals adressen, aantallen dieren en staltypen, openbaar te maken naar aanleiding van Woo-verzoeken van journalisten. Boerenorganisaties (FDF, NMV, LTO en individuele veehouders) verzetten zich hiertegen en stellen dat de gegevens geen emissiegegevens zijn, zodat een belangenafweging had moeten plaatsvinden vanwege privacy, veiligheid en bedrijfsbelangen. De minister verklaarde hun bezwaren ongegrond, maar trok die besluiten later in omdat zij vond dat de zienswijzeprocedure niet zorgvuldig genoeg was doorlopen. De rechtbank oordeelde dat dit onterecht was: de minister mocht niet intrekken, omdat al 3000 zienswijzen waren verzameld en een nieuwe procedure alleen zou leiden tot vertraging. Bovendien zijn de gegevens emissiegegevens, zodat openbaarmaking verplicht is op grond van artikel 5.1 lid 7 Woo, zonder ruimte voor een belangenafweging. De rechtbank vernietigde de intrekkingsbesluiten, verklaarde de beroepen van de boeren ongegrond en droeg de minister op tot openbaarmaking.
Processuele beslissing: Meta is ontvankelijk in haar beroep
Gerechtshof Amsterdam 9 september 2025, IT 4966; ECLI:NL:GHAMS 2025:2414 (Meta tegen [verweerder]). In een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (ECLI:NL:RBAMS:2025:3381) werd het Meta verboden om persoonsgegevens van [verzoeker], althans zijn "informatie" te combineren tussen Facebook, Instagram of een andere dienst en te gebruiken voor verschillende andere diensten, zoals Meta AI en AI-tools voor advertentiemateriaal, het genereren van modellen en het beschikbaar stellen van die modellen via een open platform. Meta had geen toestemming gevraagd hiervoor. Meta komt daartegen in beroep.
Blijf voorlopen op het gebied van AI-wetgeving en -ethiek.
Blijf voorlopen op het gebied van AI-wetgeving en -ethiek.
Verdiep uw expertise op het gebied van de juridische, ethische en regelgevende aspecten van kunstmatige intelligentie – snel en effectief.
Dit geavanceerde programma is bedoeld voor juristen die hun weg willen vinden in het complexe raakvlak van AI, Big Data en snel veranderende wetgeving, zoals de AI Act en de AVG.
Verwerf praktische tools om risico's te beoordelen en te beheren, naleving te waarborgen en met vertrouwen advies te geven.
Verken baanbrekende ontwikkelingen op gebieden als Large Language Models en verbeter uw vermogen om juridische kaders toe te passen op ethische dilemma's en regelgevingsuitdagingen in de praktijk.
Data najaar 2025: 10, 17, 24 november en 1 december.|
Data voorjaar 2026: 11, 18 mei & 1, 8 juni
Bereid u vandaag nog voor op de toekomst van opkomende thema’s rondom technologie & recht!
Meer informatie over deze opleiding is te vinden via deze website.
Gerecht EU: Data Privacy Framework biedt passend beschermingsniveau
Gerecht EU 3 september 2025, IT 4963; ECLI:EU:T:2025:831 (Philippe Latombe tegen European Commission). Het Gerecht van de Europese Unie verwerpt het beroep van de Franse Europarlementariër Philippe Latombe tegen het besluit van de Europese Commissie over het EU–VS Data Privacy Framework (DPF). Latombe voert aan dat dit nieuwe stelsel, waarmee de Commissie in juli 2023 opnieuw een “adequaat beschermingsniveau” voor doorgifte van persoonsgegevens naar de Verenigde Staten vaststelt, niet wezenlijk verschilt van de eerder door het Hof van Justitie vernietigde regelingen Safe Harbour en Privacy Shield. Volgens hem biedt het DPF onvoldoende bescherming tegen grootschalige surveillance door Amerikaanse inlichtingendiensten, is het nieuwe Amerikaanse toezichtorgaan niet onafhankelijk genoeg, en biedt het onvoldoende waarborgen op het gebied van geautomatiseerde besluitvorming, beveiliging van persoonsgegevens en risicobeoordeling in vergelijking met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Ook stelt hij dat de Commissie haar beoordelingsplicht schendt door te weinig rekening te houden met recente rechtspraak en door de verplichtingen uit het EU-Handvest en artikel 8 EVRM te negeren.