Foto’s en video moeten van social media verwijderd worden
Vzr. Rb. Rotterdam 8 augustus 2024, IT 4603; ECLI:NL:RBROT:2024:7395 ([persoon A] tegen [persoon B]). Vonnis in verzet in kort geding. De zaak gaat over beschuldigingen op sociale media platform door persoon B over persoon A. Persoon A heeft een Stichting waar persoon B een tijd als vrijwilliger voor heeft gewerkt. Na een geschil waar de politie bij betrokken was legde persoon B deze werkzaamheden neer en heeft hierna persoon A op sociale media ervan beschuldigd dat zij de AVG zou schenden, haar aanstaande ex-man wil omleggen, een prostituee is en harddrugs en drank gebruikt. Hiertegen is persoon A een kort geding procedure begonnen waarin verstekvonnis is gewezen. Hierin is bepaald dat persoon B alle uitingen diende te verwijderen en een rectificatie moet plaatsen. Tegen dit vonnis komt persoon B in verzet.
Twitter heeft niet voldaan aan inzageverzoek
Rb. Amsterdam 4 juli 2024, IT 4602; ECLI:NL:RBAMS:2024:4019 (Verzoeker tegen Twitter).
Het Twitter-account van verzoeker is opgeschort nadat hij een tweet plaatste waarin het woord kinderporno stond. Dit bericht ging over de Europese plannen tegen kinderporno en linkte naar een artikel van de NOS. Hier kwam verzoeker pas achter nadat andere gebruikers hem niet meer konden vinden. Daarom heeft verzoeker een inzageverzoek in de zin van artikel 15 AVG ingediend bij Twitter, om er zo achter te komen waarom deze beperking opgelegd was. Dit verzoek bevatte specifieke punten waar verzoeker informatie over wilde. Hier is door Twitter niet op ingegaan. Wel is de beperking opgeheven. Verzoeker verzoekt de rechtbank om Twitter te bevelen alsnog inhoudelijk te reageren op het inzageverzoek, omdat hier tot nu toe nog niet aan voldaan is. Het gaat hierbij om inzage in geautomatiseerde besluiten, de logica daarachter, het belang daarbij en de verwachte gevolgen.
Oneerlijkheid van eiser jegens Rabobank heeft inschrijving van persoonsgegevens in het externe waarschuwingssysteem tot gevolg
Rb. Midden-Nederland 26 juni 2024, IT 4599; ECLI:NL:RBMNE:2024:4225 (Eiser tegen Rabobank). Eiser heeft als zzp’er via een overeenkomst van opdracht voor Rabobank gewerkt. Voor het sluiten van die overeenkomst is eiser gevraagd om haar nevenfuncties op te geven. Niet alleen heeft zij dit niet gedaan, maar bovendien heeft zij na aanvang van haar werkzaamheden meermaals schriftelijk in strijd met de waarheid verklaard dat zij geen nevenfuncties had. Rabobank zag zich hierdoor genoodzaakt om de overeenkomst met eiser te beëindigen en de gegevens van eiser voor de duur van twee jaar laten registreren in het Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister (EVR), alsmede voor de duur van acht jaar in het Intern Verwijzingsregister (IVR). Eiser vordert in kort geding dat Rabobank deze registraties verwijdert omdat die volgens haar onrechtmatig en disproportioneel zijn.
Beoordeling van Ukomst voor Europese aanbesteding ICT-werk is ontoereikend gemotiveerd door de Staat
Rb. Den Haag 2 juli 2024, IT 4601; ECLI:NL:RBDHA:2024:11201 (Ukomst tegen de Staat). Aanleiding tot dit geschil is een door de Staat georganiseerde Europese aanbesteding voor de tijdelijke inhuur van ICT-Professionals. Uit het aanbestedingsdocument volgt dat het gunningscriterium de economisch meest voordelige inschrijving op basis van de beste prijs-kwaliteitverhouding is. Prijs en kwaliteit zijn de subgunningscriteria en worden getoetst aan de hand van een aantal (wens)vragen. Ukomst heeft zich tijdig ingeschreven op de aanbesteding. Zij heeft echter een onvoldoende gescoord op de totaalscore van de wensvragen waardoor zij voor de aanbesteding is afgewezen. Ukomst maakt hiertegen bezwaar in kort geding. Primair vordert zij dat de Staat wordt geboden het gunningsvoornemen in te trekken en de inschrijvingen te laten herbeoordelen door een nieuw te benoemen, objectieve beoordelingscommissie; subsidiair vordert zij hetzelfde met als verschil dat de Staat de opdracht opnieuw aanbesteedt, te beoordelen door dezelfde commissie. De inschrijving van Ukomst zou onjuist, onzorgvuldig en willekeurig beoordeeld zijn. Om te bepalen of er aanleiding is om een voorziening te treffen kijkt de voorzieningenrechter naar de aangeboden maatregelen door Ukomst op de problematiek.
Procureur-generaal Hoge Raad over de gevolgen van vernietiging op verbeurde dwangsommen in IT-zaak
Hoge Raad 5 juli 2024, IEF 22179, IT 4598; ECLI:NL:PHR:2024:731 (DME tegen Inc). Eiser in deze zaak is DME en verweerder is Inc. Beide bedrijven houden zich bezig met het leveren van producten en diensten op het gebied van identiteitsbeveiliging van e-mailadressen. In januari 2016 hebben DME en Inc een overeenkomst gesloten met betrekking tot het gebruik en de distributie van de door Inc ontwikkelde software (hierna: de Inc-software). Op grond hiervan kreeg DME een eeuwigdurende licentie om de Inc-software te gebruiken en deze te verkopen, in ruil tegen toekenning van een optierecht aan Inc voor een meerderheidsbelang in DME. Op 13 juli 2018 heeft Inc toepassing gegeven aan haar optierecht en 50,01% van de aandelen in DME verkregen. Vanaf dat moment buigen DME en Inc zich samen over de ontwikkeling van de Inc-software, waarbij onder meer een uitgebreide versie van de Inc-software wordt ontwikkeld. Aanleiding tot het onderhavige geschil is de vraag bij wie het auteursrecht berust van deze uitgebreide versie. Het geschil heeft ertoe geleid dat Inc de samenwerking heeft stopgezet en DME de toegang tot haar systemen heeft ontnomen.
GGD en de Staat zijn geen schadevergoeding verschuldigd aan betrokkenen van de coronadatalek
Rb. Amsterdam 17 juli 2024, IT 4600 ; ECLI:NL:RBAMS:2024:4264 (Stichting ICAM tegen de Staat en de GGD). Deze WAMCA-zaak betreft een massaschadeclaim van Stichting ICAM (hierna: ICAM) jegens de Staat en de GGD (hierna: gedaagden). Dit in verband met het coronadatalek: gedurende de coronapandemie zijn er medewerkers van de GGD geweest die de persoonsgegevens van personen die zich hebben laten testen en/of vaccineren ter beschikking hebben gesteld van ongeautoriseerde derden. In dat kader vordert ICAM onder meer dat gedaagden worden veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan iedereen die gegevens aan de GGD heeft verstrekt, waaronder de mensen van wie niet vast staat dat hun persoonsgegevens aan derden zijn verstrekt. Het gaat om ruim 6,5 miljoen mensen. ICAM maakt voor de schadevergoeding onderscheid tussen categorie A en B, waarbij categorie A alle bij de GGD geregistreerde personen omvat en categorie B diegenen waarvan zeker is dat hun data is gelekt. Ter onderbouwing voert ICAM aan dat, hoewel tijdens de pandemie bijzonder snel moest worden opgeschaald, gedaagden desondanks beter paraat hadden moeten staan en sneller hadden moeten handelen om het datalek te voorkomen.
Identificatie- en verificatieprocedure van ICS is rechtmatig, aldus het hof
Hof 30 april 2024, IT 4597; ECLI:NL:GHAMS:2024:1165 (Appellant tegen ICS). Aanleiding tot dit geschil is het feit dat International Card Services B.V. (hierna: ICS), een dochtervennootschap van ABN AMRO Bank N.V., de creditcard van appellant, haar (zakelijke) klant, beoogt te blokkeren. Dit omdat appellant zich niet wil identificeren op de door ICS verzochte wijze. Appellant heeft aangegeven het niet eens te zijn met de wijze van identificatie, gezien de manier waarop zijn gegevens daarbij worden verwerkt. Volgens appellant is identificatie middels een gewaarmerkte kopie van zijn identiteitsbewijs voldoende; volgens ICS volstaat enkel een foto van het originele identiteitsbewijs, bij voorkeur ingediend via de digitale app van ICS. Bij verstekvonnis is appellant in het gelijk gesteld door de rechtbank, maar na verzet van ICS heeft de rechtbank dit vonnis vernietigd en de vorderingen van appellant afgewezen. Appellant gaat daartegen in hoger beroep bij het hof. Kort gezegd voert appellant aan dat ICS hem nooit had mogen verplichten tot de door ICS gehanteerde identificatie- en verificatieprocedure, gelet op de Wwft en de AVG.
ICT-hardware aanbestedingsprocedure is geldig
Vzr. Rb. Den Haag 27 juni 2024, IT 4596; ECLI:NL:RBDHA:2024:11454 (Dustin tegen Delfland). Dit kort geding betreft een door Delfland georganiseerde openbare Europese aanbestedingsprocedure voor de opdracht om ICT-hardware te leveren. Eiser in de zaak is Dustin. Zij voert aan dat het onterecht is dat Delfland ARP heeft gekozen voor de genoemde opdracht, vanwege strijd met het nulprijsverbod en omdat de inschrijving van ARP manipulatief zou zijn. Bovendien zou de aanbesteding zelf fundamentele gebreken vertonen en een ontoelaatbare beoordelingssystematiek bevatten. Primair vordert Dustin dat Delfland wordt geboden de gunningsbeslissing in te trekken en aan Dustin te gunnen; subsidiair vordert zij dat Delfland wordt geboden de aanbestedingsprocedure in te trekken en een nieuwe aanbestedingsprocedure te organiseren die niet gebrekkig van aard is.
Publicatieverbod adresgegevens van presentator wordt afgewezen
Vzr. Rb. Amsterdam 2 juni 2014, IT 4595; ECLI:NL:RBAMS:2014:9881 (eiser tegen gedaagde). Eiser is presentator van een televisieprogramma dat aandacht heeft besteed aan spermadonoren die op internet actief zijn. Er is in het programma in het bijzonder aandacht besteed aan gedaagde. In een telefonisch gesprek met een programmamaker van het bedrijf van eiser, heeft gedaagde gezegd dat hij de persoonlijke (adres)gegevens van eiser heeft en die openbaar zou maken. Eiser vordert dat deze gegevens verwijderd worden en blijven. Daarnaast vordert hij dat gedaagde zich met onmiddellijke ingang onthoudt van de publicatie van de gegevens.
Garantievoorwaarden factoringovereenkomst geschonden
Rb. Den Haag 15 mei 2024, IT 4594; ECLI:NL:RBDHA:2024:10599 (Svea tegen gedaagden) In deze zaak gaat het om de vraag of Healthy de garantievoorwaarden van de factoringovereenkomst heeft geschonden. Als dat zo is, moet Healthy op grond van de factoringovereenkomst de terugverkoop van de vorderingen aanvaarden. De rechtbank heeft Svea in het tussenvonnis van 23 augustus 2023 opgedragen te bewijzen dat de computerspellen niet aan Frank BV en Gameworld geleverd zijn, of dat Healthy wetenschap had van fraude omtrent de aan Svea overgedragen vorderingen. Healthy kreeg de mogelijkheid tegenbewijs te leveren. De rechtbank acht het gezien de verklaringen van alle getuigen al ongeloofwaardig dat Frank BV digitale computerspellen bij Healthy zou hebben besteld. Frank BV deed dat nooit en er is ook na onderzoek door verschillende personen geen order van Frank BV gevonden. De persoon die de factuur namens Healthy heeft verstuurd, heeft zelf nooit een order van Frank BV gezien. De spellen of gamecodes waarop de factuur zou zien, zijn ook na gericht onderzoek niet in de voorraad van Frank BV teruggevonden. Gedaagden hebben geen bewijsmiddelen overgelegd waaruit blijkt dat Healthy na de gestelde purchase orders werkende gamecodes aan Frank BV en Gameworld heeft geleverd, en ook niet dat Healthy de gamecodes zelf vóór de gestelde transacties in voorraad had. Door Svea bewust facturen voor niet-geleverde computerspellen te laten factoren, heeft Healthy artikel 6 lid 3 sub e, fen 1 van de factoringovereenkomst geschonden. De rechtbank veroordeelt gedaagden hoofdelijk om aan Svea te betalen een bedrag van € 998.250,00 en een bedrag van € 1.996.500,00 aan contractuele boete.